Stardust Memories *)
‘But that was long ago, and now my consolation is in the stardust of a song...’ De zoete klanken van de mooie mannenstem vullen de keuken, ‘the stardust of a song...’. Wanneer is het begonnen? Wanneer begint een verhaal? Zomaar ergens. Met de dood van een dierbare en de rouw daarna. Met het verlies van de kleine dingen, het weggooien van wat niet bewaard kon worden. Tot en met de klompschoenen die hij altijd droeg als hij in de tuin werkte. De schimmel stond op het leer, omdat niemand ze meer droeg. Ze stonden dan ook, vochtig, in het schuurtje. Naast de hark, de schop en de schoffel. Soms ging ze er even met haar eigen voeten in. Maar ze voelden hard en koud.
Nu staan ze buiten tussen de twee grote bloempotten naast de vuinisbak. Net nog niet erin. Ze staan al weken in de weg, eigenlijk. Opruimen, een klusje voor het voorjaar. In het huis herinnert niet veel meer aan hem, een foto op het dressoir, zijn pijp achter in een la, op zolder een doos met papieren waar nooit meer iemand voor gekomen was.
Ze gaat buiten naast de keukendeur zitten, in het eerste zonnetje van het jaar in de eerste tuinstoel die ze buiten heeft gezet. Kopje koffie. Haar gezwollen voeten op de tweede stoel. De rest van het tuimeubilair staat nog in het schuurtje, dat ze net heeft opgeruimd. Het voelt alsof er een moeras in haar hoofd zit, waar iets broeit dat belletjes naar boven stuurt, vieze belletjes met een geur van bederf. Haar lastige geheugen begint steeds meer een eigen leven te leiden. Het verwart haar en maakt haar bang. En dat met dit heerlijke weer.
Destijds had hij ook het schuurtje nog opgeruimd. Daarom moet ze natuurlijk steeds aan hem denken, en aan die akelige zomer. De zomer dat de kleine Natascha verdwenen was. Natascha, die altijd drie keer klopte op de achterdeur, en met dat verlegen lachje in de deuropening stond, en niet vertrok voordat ze een glaasje limonade had gekregen, en een koekje. Altijd hetzelfde. Dat moest. Want anders ging het niet goed met Natascha. Het was al heel bijzonder dat Natascha met hen durfde te praten. Echt praten kon je het niet noemen. Ze was er nooit achter gekomen precies hoeveel Natascha begreep. Maar ze werden dol op haar. Ze was een liefje. Dat vond iedereen.
De hele buurt had lopen zoeken. Ze was nooit gevonden. Haar ouders hadden als geesten lopen dwalen, hadden driehonderd keer het verhaal verteld aan wie het geduld maar kon opbrengen om het aan te horen. Hoe haar schooltas tegen de voordeur had gestaan toen haar moeder ongerust de deur open had gedaan omdat ze zo lang wegbleef. Ze had Natascha niet horen kloppen, en ook het busje niet gehoord. Niemand had iets gezien. De chauffeur had gezegd dat er niets bijzonders gebeurd was, dat ze gewoon was uitgestapt en gezwaaid had als altijd. Dat moest ook wel zo zijn. Hoe was die tas daar anders gekomen?
De politie had geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden. Zelf was ze die week niet thuis geweest. Ze had samen met haar zus het huis van haar overleden moeder leeg moeten halen.
Toen ze van haar lege ouderlijke huis terugkwam was hij zo overstuur geweest. Hij had meteen die zelfde middag mee lopen zoeken. De politie was er al gauw bij gehaald. Die waren niet gelukkig geweest met de zoekpartij die toen al een paar uur aan de gang was. Eventuele sporen zouden ook wel eens verdwenen kunnen zijn. De politie had het zoeken nog eens grondig over gedaan. En iedereen ondervraagd. Wat niets opgeleverd had.
In de maanden daarna had de zaak geregeld de kranten gehaald. De politie had alle bekende delinquenten die ook maar in de verte verdacht konden zijn ondervraagd. Even had het erop geleken dat ze een verdachte hadden. Maar blijkbaar was er niet genoeg bewijs gevonden, want een rechtszaak was er nooit van gekomen.
‘And now the purple dusk of twilight time steals across the meadows of my heart...’ Ze had knipsels verzameld, alsof ze wist dat ze ooit het geschreven woord nodig zou hebben om het verleden op te roepen, omdat het steeds verder wegzakte, of zo veranderde dat ze het niet meer als haar eigen verleden herkende. Daarom moest zijn foto ook blijven staan om haar herinnering aan hem levend te houden, net zoals de geur van de pijp dat deed, en het idee dat zijn voeten in die oude klompen hadden gestaan.
Hij had bij haar een kamer gehuurd toen ze net weduwe was geworden, en naar manieren zocht om haar pensioentje aan te vullen. Ze konden het meteen goed samen vinden. Hij was zulk leuk gezelschap. Ze had haar geluk niet op gekund toen hij had laten merken dat hij ook meer voor haar voelde dan voor een hospita. Maar hij was zoveel jonger geweest dan zij. Ze had hun verhouding voor de buurt stil willen houden, en hij had dat eigenlijk onzin gevonden. “Hoezo? Ik schaam me heus niet voor mijn oudje.” had hij gezegd, maar haar wens werd wel gerespecteerd. En “mijn oudje” zei hij alleen als er geen anderen bij waren, en ze samen dansten op Stardust. Met de gordijnen dicht. Maar die herinneringen vervaagden steeds meer.
Dat vreselijke jaar, het jaartal dat op de krantenknipsels stond. Het jaar ook dat hij zo ziek werd. Hij was een week lang zijn bed niet uitgekomen. Eerst dacht ze een griepje, toen iets met zijn hart, want hij was niets waard geweest. “Je kunt veel beter je been breken, dan snapt iedereen waarom je niet meteen je bed uit kunt springen.” had de dokter tegen haar gezegd. En ook dat het met het donkere weer te maken kon hebben. Een depressie noemde de dokter het.
Wat weet je eigenlijk van elkaar af? Ze had helemaal niet geweten waar zo’n ziekte vandaan kon komen. Ze wist ook niet of hij al eerder depressies had gehad. Ze wist alleen dat hij geregeld werkloos was geweest, ook voordat hij bij haar woonde. Dat hij conflicten op zijn werk had, en dan maar wegbleef. Dat hij twee keer gescheiden was, en kinderen had, die hem nooit meer wilden zien. En ex-vrouwen, die niet deugden, die zomaar verhuisd waren en hem geen adres gegeven hadden. Die alimentatie ontvingen via een regeling met de sociale dienst.
Hij kon nauwelijks zijn kamerhuur betalen. Ze had zo geprobeerd om hem gelukkig te maken.
Wat wist ze eigenlijk van hem af? Dat was ze zich beginnen af te vragen toen hij zo ziek was, en heel langzaam een beetje leek op te knappen. Ze wist alleen dat ze van hem hield en hem nooit in de steek zou laten. Dat hij zo lief was, en zo vreselijk ongelukkig. En dat niets hielp, wat ze ook voor hem deed.
‘You wandered down the lane and far away’, ze rilt, en ziet dat de zon weg is en het donker begint te worden. Het is nog lang geen zomer. Naar binnen en geen muizennissen meer! Sinds ze net een hele kolonie muizen heeft moeten opruimen in het schuurtje weet ze waar die uitdrukking op slaat. Weg ermee. Sommige dingen moet je weg gooien anders loopt het uit de hand. Gelukkig kan ze dat steeds beter. Maar de twee oude klompschoenen blijven nog even staan.
Als het buiten helemaal donker is geworden sluit ze de gordijnen. Weer een avond tv, daarna de voordeur op het nachtslot. Het is koud buiten, warme kruik mee naar bed. Lief zijn voor jezelf. Jezelf gelukkig maken is niet eens zo heel moeilijk gebleken.
Ze slaapt onrustig. Midden in de nacht schrikt ze wakker. Heeft ze het gedroomd? Ze heeft drie keer horen kloppen. Op de achterdeur. Ze staat op en kijkt voorzichtig tussen de slaapkamergordijnen naar buiten. Het begint al een heel klein beetje licht te worden. Ze kan de achterdeur niet goed zien, maar alles lijkt stil in de tuin. De deur van het schuurtje staat open. Heeft ze die open laten staan? Ze ademt zachtjes en durft niet te bewegen. Nergens in huis is een geluid te horen. In haar gedachten gaat ze het huis door, van de zolder via de trap en de gang naar beneden, de derde trede van de trap kraakt altijd, maar ze heeft verder niets gehoord. Er kan niemand binnen zijn.
En buiten? Het is doodstil. Omdat ze weet dat ze toch niet zal kunnen slapen gaat ze kijken. Natuurlijk zijn alle ramen en deuren dicht. En de tuin is leeg en stil. Ze gaat naar buiten en sluit de deur van het schuurtje zonder het licht aan te doen. Niets aan de hand. Gewoon weer in bed gaan liggen en proberen te slapen.
‘The melody haunts my revery...’. ze had niet naar dat oude bandje moeten luisteren. Daar komt het door. Daar komen die stinkende belletjes vandaan. Die twee verlegen agenten op de stoep: “Mevrouw, we hebben slecht nieuws.” Toen was hij al maanden weg geweest. Ze had hem meteen als vermist opgegeven. “Mevrouw, uw huurder is met de noorderzon vertrokken zonder zijn rekeningen te betalen, en u verwacht dat de hele Nederlandse politie hem gaat zoeken? We hebben wel wat belangrijkers te doen.”
Ze had hem moeten identificeren. Ze had een begrafenis geregeld. Ze had zelfs via de sociale dienst zijn twee ex-vrouwen uitgenodigd. Niet dat ze gekomen waren. Ze had zich zo onbelangrijk gevoeld. Uit dwarsigheid had ze al zijn papieren op zolder weggeborgen. Belletjes... . Ze had er even in gekeken. Brieven gericht aan iemand met een heel andere achternaam, maar wel met zijn voorletters. Meest aanmaningen van een advokatenkantoor. Ze had ze gelezen, maar het niet begrepen. Tot nu. Nu ze wakker ligt en niet kan ophouden met denken. Tot er drie keer aan de achterdeur geklopt werd. En ze ineens weet waarom ze zo in de war is.
Muizennissen achter de oude kolenkist in het schuurtje. Ze had de kist opzij moeten schuiven om erachter te kunnen komen. Van de muizen was ze niet bang geweest. Maar wel van wat ze voelde toen ze de nieuwe voegen in de vloertegels zag. Er waren zeker acht tegels van hun plaats geweest en opnieuw gevoegd. Ze had dat nog nooit eerder gezien. Ze had ook nog nooit onder die kist gekeken sinds ze hem er zelf neer had gezet al die jaren geleden, toen zij en haar vroeg overleden man hier waren komen wonen.
Daarom had hij die zomer het schuurtje zo netjes opgeruimd. Daarom had hij die twee grote bloempotten gekocht en gevuld met aarde en er chrysanten in geplant.
Niks troost omdat haar moeder dood was.
‘The stardust of yesterday, the music of the years gone by...’ Het zingt na in haar hoofd terwijl ze de telefoon oppakt om de politie te bellen. Het liefje hoeft niet nog een keer te kloppen. Ze is gehoord.
elma november 1999.
* ) Nat King Cole. The Natural Collection. TNC96221a